Download PDF Download PDF Download PDF Download PDF Download PDF Download PDF Download PDF Download PDF Download PDF Download PDF

"Meerdere Midden-Paleolithische bewoningsfasen in een loess-bodem sequentie te Veldwezelt-Hezerwater, Limburg, België"

Publication date: 2006-06-01

Author:

Bringmans, Patrick

Abstract:

Meerdere Midden-Paleolithische Bewoningsfasen in een Loess-bodem Sequ entie te Veldwezelt-Hezerwater, Limburg, België Midden de jaren ’90 van de 20ste eeuw werd er door het “Laboratorium voo r Prehistorie” aan de Katholieke Universiteit Leuven een geo-archeologis ch project opgestart om in de loess-groeves van Limburgs-Haspengouw naar sporen van de Pleistocene mens te gaan prospecteren. Uit deze prospecti es bleek, dat vooral de loess-groeve te Veldwezelt-Hezerwater de beste p erspectieven bood. De leemgroeve “Vandersanden” te Veldwezelt-Hezerwater lag in een beekdal aan de rand van een oud terras van de Maas. In deze groeve waren er vooral loess-afzettingen en bodems uit het Laat-Pleistoc een ontsloten. Aangezien het onderzoek in het nabije Maastricht-Belvédèr e zich vooral op het Saale had toegespitst, bood de groeve te Veldwezelt -Hezerwater uitstekende perspectieven om de kennis van de “Midden-Paleol ithische” bewoning gedurende het Laat-Pleistoceen gevoelig uit te breide n. Tussen 1995 en 2004, in totaal is er meer dan één jaar lang opge graven te Veldwezelt-Hezerwater, werden er 24 archeologische loci& nbsp;[plaatsen met archeologische vondsten] ontdekt en opgegraven. Na gr ondige analyse konden 7 van deze 24 loci als volwaardige “Midden-Paleoli thische” sites [1. VLL, 2. VLB, 3. VBLB, 4. TL-R, 5. TL-GF, 6. TL-W & 7. WFL] geïnterpreteerd worden. De Hezerwater-beek stroomde te Veldwezelt-Hezerwater, tot voo r de aanleg van het Albert-kanaal in de jaren ’30 van de 20ste eeuw, van Zuid naar Noord door de vallei. Het Hezerwater-dal is vooral gedurende het Laat-Pleistoceen in verschillende fasen van West naar Oost opgevuld. Dit resulteerde in een complexe opeenvolging van sedimenten en bodems u it het Laat-Saale (MIS 6), het Laatste Interglaciaal s.l. (MIS 5), het W eichsel (MIS 4, 3 & 2) en het Holoceen (MIS 1). Deze bijzondere sit uatie bood natuurlijk uitstekende mogelijkheden om tot een gedetailleerd e relatieve datering van de archeologische assemblages te komen. In de k alkhoudende loess-afzettingen werden er naast de 24 archeologische loci meer dan 10 horizonten met microfauna (o.a. slakken & kiesjes van k naagdieren) aangetroffen. Op slechts enkele plaatsen werden er ook goed geconserveerde resten van macrofauna en houtskool aangetroffen. De 7 “Midden-Paleolithische” sites te Veldwezelt-Hezerwater waren duidel ijk aan het hydrografische netwerk gelinkt. We moeten echter een ondersc heid maken tussen de Midden-Weichsel TL-R, TL-GF, TL-W en WFL “low-densi ty-sites”, die echt in de lage en natte zones vlak bij het Hezerwater la gen, en de Laat-Saale VLL en VLB en de Laat-Interglaciale s.l. VBLB “hig h-density-sites”, die zich iets hoger in het landschap bevonden. De “low -density-sites” werden meestal gekenmerkt door de aanwezigheid van enkel e werktuigen, de afwezigheid van debitage-materiaal en de afwezigheid va n sporen van vuur. Ze kunnen misschien het best omschreven worden als ef emere “werktuig-gebruikszones”. De zogenaamde “high-density-sites” die z ich dus op de hogere, drogere en waarschijnlijk ook “veiligere” plekken in het landschap bevonden, kenden een meer langdurige vorm van bewoning. Deze “high-density-sites” werden ook gekenmerkt door de aanwezigheid va n stenen werktuigen, maar vooral de aanwezigheid van het vele debitage-m ateriaal is opvallend. Het is ook op deze “high-density-sites”, dat mees tal de sporen van vuur aangetroffen werden. De Laat-Saale (MIS 6) VLL en VLB loci te Veldwezelt-Hezerw ater bevonden zich vlak onder het “Rocourt-Bodemcomplex” uit het Laat ste Interglaciaal s.l. (MIS 5). Deze sites bevonden zich in e en kleine “zijvallei” van het Hezerwater. Maar, in feite moet en we ons een zogenaamd “bron-amfitheater” (Gullentops & Meijs 2002 ) voor de geest roepen. De bron erodeerde het locale Maasterras en creëe rde als dusdanig een natuurlijk “amfitheater” in het achterliggende terr as. Echter, het “bron-amfitheater” moet bijwijlen drooggestaan hebben. D e lithische assemblages van de VLL en VLB loci die op de lemi ge hellingen van dit “bron-amfitheater” aangetroffen werden, worden over het algemeen gekenmerkt door prismatische kernreductie, wat natuurlijk in de productie van een aantal klingen en kling-vormige afslagen resulte erde. Opmerkelijk is ook dat de natuurlijke convexiteit van de langwerpi ge stenen kernen ten volle benut werd. Op de VLB locus werd e chter ook een Levallois-kern aangetroffen waarop een heel aantal afslage n gerefit kon worden. Laminaire assemblages, zoals op de VLL en VLB loci aangetroff en werden, zijn binnen het “Midden-Paleolithicum” geen uitzondering meer , maar ze zijn toch nog altijd zeldzaam in de periode van vóór de Laatst e Tussenijstijd s.l. Verder moeten we ook nog opmerken, dat d e zogenaamde toolkits van de VLL en VLB loci geken merkt werden door de aanwezigheid van kleine (4-5 cm) en voor het “Midde n-Paleolithicum” zelfs “atypische” werktuigen. Parallelle assemblages di e goed met de VLL en VLB assemblages vergeleken kunnen worden, zijn niet direct aanwijsbaar. De “Midden-Paleolithische Mens” heeft waarschijnlij k meermaals de VLL en VLB loci bezocht, om er in het grint va n het “bron-amfitheater” naar silex te zoeken. Dit wordt geïllustreerd d oor een aantal geteste kernen die daar gevonden werden. De VLL en VLB&nb sp;loci kunnen dus als openlucht “vuursteen-extractieplaatsen” geï nterpreteerd worden. Dit betekent, dat alle gedebiteerde vuursteen op de VLL en VLB loci, behalve die ene Levallois-kern, waarschijnlijk lokaal gewonnen werd. Het jongere VBLB lithisch assemblage, dat in de bovenste grijsachtige Bt h-horizont van het “Rocourt-Bodemcomplex” aangetroffen werd, moet waarsc hijnlijk tegen het einde van het Laatste Interglaciaal s.l. ( laat MIS 5) gedateerd worden. We willen hier ook benadrukken, dat er in de “Eem-Bodem” (MIS 5e) te Veldwezelt-Hezerwater geen artefacten a angetroffen werden. Opvallend is ook, dat er gedurende de prospecties in andere leemgroeves in de buurt, ook nooit artefacten aangetroffen werde n in de “Eem-Bodem”. Ook in het Verenigd Koninkrijk, Noord-Frankrijk, Ne derland en in het Westen van Duitsland, zijn er geen artefacten uit de “ Eem-Bodem” bekend. Deze vaststelling schijnt erop te wijzen, dat dit dee l van Noordwest-Europa grotendeels onbewoond was gedurende het “Eem s.s.” (MIS 5e), dat gekenmerkt werd door een erg uitgesproken “oc eanisch” klimaat, met warme, vochtige zomers en zeer zachte winters. De Eem-vegetatie was waarschijnlijk veel te dicht voor de “Midden-Paleolith ische” jagers, die het vooral van de jacht op de grote kuddedieren moest en hebben. Kuddedieren zijn altijd afwezig in de grote wouden, waar er m eestal maar solitaire dieren voorkomen. We hebben ook kunnen vaststellen, dat het lithische assemblage van de VB LB locus te Veldwezelt-Hezerwater grotendeels op Leva llois-kernreductie gebaseerd was. De originele, min of meer sferische vuursteenknol die op de VBLB locus gedebiteerd werd, moet wa arschijnlijk ook in de onmiddellijke omgeving van de locus ge wonnen zijn. Waarschijnlijk in het nabije Maasterras. De toolkit van de VBLB locus wordt vooral gekenmerkt door de aanwezi gheid van enkele unifaciale boordschrabbers. Daarnaast werden er ook nog twee kleinere bifaciale werktuigen (schrabber & bladspits) aangetr offen. Het eigen karakter van het VBLB assemblage, vertoont globaal geno men geen enkel punt van overeenkomst met de laminaire assemblages die op de VLL en VLB loci aangetroffen werden. Ze zijn fundamenteel verschillend. Kenmerkend is ook het feit, dat we naast de debitage-plek in het zuideli jke deel van de VBLB locus, die gekenmerkt wordt door de aanw ezigheid van relatief veel debitage-materiaal, ook nog een andere “funct ionele” zone in het noorden van de VBLB locus kunnen ondersch eiden. Deze noordelijke zone werd door de “Midden-Paleolithische Mens” g ebruikt om er “niet-debitage-activiteiten” uit te voeren. We hebben dit kunnen vaststellen op basis van de aanwezigheid van de werktuigen in dez e noordelijke zone. Dit is duidelijk in tegenstelling met de zuidelijke “debitage-zone”, waar we geen werktuigen hebben kunnen vinden. Dit schij nt er op te wijzen, dat er op de VBLB locus blijkbaar toch sp rake geweest moet zijn van een zekere “ruimtelijke organisatie”. De grot ere afslagen (“tool blanks”), die uit de Levallois-kern reductie sequentie afkomstig waren, werden dus op één welbepaalde p lek in het zuidelijke gedeelte van de locus geproduceerd. Ech ter, deze langere afslagen werden daarna als “werktuig s.l.” gebruikt in het noordelijke gedeelte van de VBLB locus. Deze noordelijke “werktuig-gebruikszone” werd verder ook nog gekenmerkt door de aanwezigheid van houtskoolresten, hetgeen op de nabijheid van een haa rd duidt. Het voorkomen van het VBLB assemblage kan, in tegenstelling tot de assem blages van de VLL en VLB loci, goed vergeleken worden met de assemblages uit het Laatste Interglaciaal s.l. die op de “Mid den-Paleolithische” sites in Noord-Frankrijk werden aangetroffen. Inderd aad, de meeste Noordwest-Europese assemblages uit de tweede helft van he t Laatste Interglaciaal s.l. worden gekenmerkt door een typis che technologie die op Levallois-kernreductie gebaseerd is. O pvallend is ook, dat deze Levallois-producten meestal “med ium-sized” (6-8 cm) zijn, hetgeen duidelijk in tegenstelling is met d e over het algemeen veel grotere Levallois-producten die bijv oorbeeld in de assemblages van de Noordwest-Europese Weichsel-sites gevo nden worden. De artefacten die op de TL-R, TL-GF, TL-W en de WFL loci te V eldwezelt-Hezerwater opgegraven werden, stammen op basis van strat igrafisch onderzoek waarschijnlijk uit de eerste helft van het Midden-Weichsel (eerste helft MIS 3). Opmerkelijk is dat deze loci zich in de lager gelegen delen langs het Hezerwater bevonden. De lemige matrix w aarbinnen deze loci aangetroffen werden, was in meer of mindere mate kal khoudend. Naast lithische artefacten werden er ook botten en kiezen van een typisch interstadiale fauna aangetroffen. De bewaring van de faunare sten op de TL loci was echter minimaal, zodanig dat er niet t ot een goede determinatie van de vondsten gekomen kon worden. De bewarin g van het botmateriaal en de kiezen op de WFL locus was veel beter. De macrofauna-resten die op de WFL locus aangetroffen werden, worden ondermeer gekenmerkt door de aanwezigheid van paard, bizo n, rendier, wolharige neushoorn, mammoet, holenleeuw, holenhyena, poolvo s en haas. Opmerkelijk is ook de aanwezigheid van de das, de mol en kikk ers op de WFL locus. Deze soorten kunnen alleen maar overleve n in relatief warme milieus. De aanwezigheid van deze soorten en de vrij intense bodemvorming op de WLF locus, schijnen erop te wijzen dat het k limaat, tenminste voor een relatief korte periode, betrekkelijk warm gew eest moet zijn. Het winterseizoen was in verhouding waarschijnlijk redel ijk koud. We denken echter, dat het klimaat toen min of meer gelijkaardi g was aan het klimaat wat nu in Zuid-Scandinavië heerst. De beenderen va n de grote zoogdieren zijn waarschijnlijk de overblijfselen van de jacht activiteiten van de “Midden-Paleolithische Mens” in de Hezerwater-vallei . Paard, rendier en bizon waren waarschijnlijk uiterst geschikte prooidi eren. We moeten echter ook opmerken, dat de mammoet geen volwassen dier was, maar in feite nog erg jong was. Dus, de mogelijkheid bestaat dat oo k die jonge mammoet gejaagd geweest is. Helaas was de bewaringstoestand van de beenderen niet van dien aard om er eventueel nog snijsporen van m enselijke verwerkingsactiviteiten op te kunnen herkennen. In elk geval i s de “Midden-Paleolithische Mens” hier actief geweest. Dat bewijst de aa nwezigheid van een aantal stenen werktuigen. De lithische assemblages van de TL en WFL loci worden gekenme rkt door het tegelijkertijd aanwezig zijn van Levallois-produ cten en Quina-werktuigen. Deze Midden-Weichsel assemblages wi jken met de aanwezigheid van grote Levallois-producten en gro te Quina-werktuigen zeer duidelijk af van de Laat-Saale en In terglaciale assemblages die te Veldwezelt-Hezerwater opgegraven werden. Op de TL en WFL loci zien we duidelijk de aanwezigheid van ge ïmporteerde “Lanaye-vuursteen” (afstand: 3,5 tot 10 km). Op de WFL locus zien we ook de aanwezigheid van translucide “Haspen gouw-vuursteen” (afstand: 40 tot 70 km) en glimmende “Wommersom -kwartsiet” (afstand: 45 km). We moeten hier ook opmerken, dat openlucht sites die gekenmerkt worden door de aanwezigheid van Quina-we rktuigen vrijwel onbekend zijn in Noordwest-Europa gedurende het Midden- Weichsel. Quina-assemblages zijn natuurlijk wel gekend uit bi jvoorbeeld de grotten van de Maasvallei. Dit schijnt er toch ook op te w ijzen, dat openluchtsites en grotsites wel op een heel verschillende man ier tot stand gekomen moeten zijn. Ook is er nog een mogelijke link tuss en deze Quina-assemblages en de zogenaamde “Keilmessergruppe-assemblages ” uit Centraal-Europa. Te Veldwezelt-Hezerwater hebben we kunnen vaststellen, dat de mens elijke aanwezigheid gedurende de eerste helft van het Midden-Weichsel vr ij intensief moet zijn geweest. Echter, we veronderstellen dat er waarsc hijnlijk geen sprake was van een continue bewoning, maar veeleer denken we aan een “gepunctueerde” aanwezigheid van de “Midden-Paleolithische” m ens in Noordwest-Europa gedurende de gematigde interstadialen van het Mi dden-Weichsel. Vervolgens is er nauwelijks bewijs voor menselijke aanwez igheid gedurende de tweede helft van het Midden-Weichsel te Veldwezelt-H ezerwater en ook gedurende het Laat-Weichsel is er geen spoor van bewoni ng terug te vinden. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat er gedurende dez e periodes überhaupt geen bewoning is geweest in Noordwest-Eu ropa. Er is natuurlijk bewijs voor menselijke aanwezigheid in enkele gro tten. Maar, we veronderstellen toch dat gedurende de tweede helft van he t Midden-Weichsel en zeker gedurende het Laat-Weichsel, de aanwezi gheid van de mens in Noordwest Europa minimaal geweest moet zijn, afgezi en van een paar korte warmere periodes met menselijke bewoning. Meer algemeen kunnen we stellen, dat alle Levallois-pro ducten die te Veldwezelt-Hezerwater ontdekt werden, gemaakt werden van exotische, fijnkorrelige, sferische vuursteenknollen (VLB, TL & WFL loci). Verder is het opmerkelijk, dat de klingachtige a fslagen die op de VLL en VLB loci gevonden werden, van grofko rrelige vuursteenknollen gemaakt werden. Opvallend is dat bij de prismat ische kernreductie de oorspronkelijke langwerpige morfologie van de vuur steenknollen een zeer grote rol gespeeld schijnt te hebben. Op de VLB&nb sp;locus werd er naast prismatische kernreductie ook aan L evallois-kernreductie gedaan. Op de TL loci zien we trouwe ns ook, dat er naast Levallois-kernreductie op geïmporteerde, sferische vuursteenknollen, ook nog plaats was voor prismatische-kernre ductie op lokaal gewonnen, langwerpige vuursteenknollen. We mogen dus ve ronderstellen, dat dezelfde Midden-Paleolithische vuursteenbewerkers ver scheidene kernreductie-strategieën op eenzelfde site hebben toegepast. A lleen al de kwaliteit en de vorm van de oorspronkelijke vuursteenknollen kan het toepassen van dergelijke divergente reductiestrategieën verklar en. Wat de toolkits betreft te Veldwezelt-Hezerwater, kunnen we stellen, dat de VLL en VLB loci gekenmerkt worden door kle ine werktuigen (4-5 cm). De werktuigen, die op de VBLB-locus opgeg raven werden, waren van middelmatige grootte (6-8 cm). Ze waren unifacia al en soms ook bifaciaal geretoucheerd. De werktuigen die op de TL en WF L loci aangetroffen werden, waren dan weer extra groot (> 8 c m). Van alle werktuigen die te Veldwezelt-Hezerwater gevonden werd en, beantwoorden de “ijstijd-werktuigen” van de TL en WFL loci het best aan het verwachtingspatroon. Inderdaad, deze werktuigen zijn “typische”, wat we zouden kunnen noemen, “Mousteriaan-werktuigen”. Echter, we zien dat de technologische ontwikkeling van de werktuigen doo rheen de tijd te Veldwezelt-Hezerwater gaat van “klein” (4-5 cm), over “middelgroot” (6-8 cm), naar “groot” (> 8 cm). Dit is eigenlijk toc h wel merkwaardig, vermits er meestal net het tegenovergestelde beweerd wordt, als er enkel maar naar het Weichsel gekeken wordt. In de loop van het Weichsel zien we inderdaad eerder een “geleidelijke” reductie in de omvang van de werktuigen. Maar, deze trend is enkel geldig voor het Wei chsel. Het blijkt namelijk, dat interglaciale werktuigen meestal middelg root zijn, terwijl de interstadiale werktuigen uit het Weichsel over het algemeen zeer groot zijn. De werktuigen uit het Jong-Paleolithicum en h et Laat-Weichsel blijken dan over het algemeen weer veel kleiner te zijn dan de typische Midden-Paleolithische Weichsel-werktuigen. Echter, te V eldwezelt-Hezerwater hebben we in het Laat-Saale ook al de aanwezi gheid van kleine tot zeer kleine werktuigen kunnen vaststellen. We kunne n ons terecht de vraag stellen wat dit allemaal te betekenen heeft. Werd en deze werktuigen uit het Laat-Saale misschien geschacht? Voorlopig kun nen we die vraag echter nog niet goed beantwoorden. Wel kunnen we veronderstellen, dat de grote TL en WFL “Mousteriaan-werkt uigen” uit het Midden-Weichsel te Veldwezelt-Hezerwater, het gevol g zijn van een technologische adaptatie aan koelere klimaten. We kunnen ons terecht de vraag stellen in hoeverre hier seizoenale factoren ook no g een rol gespeeld hebben. Indien er op de TL en WFL loci een klimaat he erste dat inderdaad te vergelijken zou zijn met een relatief warm, Zuid- Scandinavisch klimaat, dan kunnen we stellen dat de zomers weliswaar war m waren, maar dat de winters ook koud en vooral erg sneeuwrijk geweest m oeten zijn. De zomermaanden vormden dan in principe geen echt probleem v oor de “Midden-Paleolithische” bewoners van Noordwest-Europa, maar de sn eeuwrijke wintermaanden zouden misschien bijzondere technologische adapt aties vereist hebben. Naast eventuele seizoenale migraties naar meer zui delijk gelegen gebieden, zouden we kunnen veronderstellen, dat het gebru ik van Quina-werktuigen op de TL en WFL loci te Veldwezelt-Hezerwater en andere sites een technologisch antwoord was op de koude, sneeuwrijke en “gevaarlijke” winters uit het Midden-Weichsel. Blijkbaar moet hier in v erband met de voedselbevoorrading een kritische grens overschreden gewee st zijn die dergelijke technologische adaptaties noodzakelijk maakte. We hebben op de TL en WFL loci kunnen vaststellen, dat de Quina -werktuigen waarschijnlijk kant en klaar geïmporteerd werden. Er was ind erdaad geen enkele aanwijzing te vinden dat ze eventueel lokaal vervaard igd werden. Deze werktuigen werden waarschijnlijk door rondtrekkende gro epjes jagers meegenomen naar de TL en WFL loci te Veldwezelt-Hezerwater en daar achtergelaten. Opmerkelijk is ook, dat de Quina-werktuigen, die op de TL en WFL loci te Veldwezelt-Hezerwater gevonden zijn, op goe de fijnkorrelige “Lanaye-vuursteen” werden gemaakt. Dit is eigenli jk ook weer tegenstrijdig met de bewering dat Quina-werktuige n altijd van inferieure vuursteen werden gemaakt, zoals dit blijkbaar vo oral in de grotten in het Zuiden van Frankrijk en in Wallonië gebeurde. Wij veronderstellen echter, dat de productie van Quina-werktu igen weinig met inferieure vuursteen te maken had, maar waarschijnlijk h et gevolg was van de klimatologische en ecologische context waarbinnen d eze werktuigen functioneerden. We veronderstellen, dat de “Midden-Paleol ithische Mens” die gedurende het Midden-Weichsel hier in onze streken mo esten overleven, altijd op “veilig” speelde. De grote, zware en “veilige ” Quina-werktuigen zijn hiervan waarschijnlijk de materiële u itdrukking. Wij veronderstellen, dat deze Quina-werktuigen in alle omsta ndigheden moesten “functioneren”. Ze mochten dus gedurende het gebruik z eker niet breken. “Veiligheid” betekende voor deze “Midden-Paleolithisch e” jagers, die op de TL en WFL loci actief waren, vooral “efficiëntie”, “snelheid” en dus de voorafgaandelijke productie van betrouwbare stenen werktuigen. Inderdaad, het exacte ogenblik waarop wilde dieren ergens opdoken, was w aarschijnlijk grotendeels onvoorspelbaar. Deze “Midden-Paleolithische” j agers moesten hun jachtwapens (waarschijnlijk houten werpsperen) en hun werktuigen dus altijd bij de hand hebben. Ze wilden waarschijnlijk ook g een tijd verliezen met de productie ter plaatse van nieuwe werktuigen om de jachtbuit te verwerken. Dit zou trouwens ook geen sinecure geweest z ijn, bijvoorbeeld in het midden van de winter wanneer het landschap met een dik sneeuwtapijt bedekt was. Interessant is in dit verband ook het g egeven, dat er op de laaggelegen TL en WFL loci te Veldwezelt -Hezerwater geen aanwijzingen voor “vuur” zijn gevonden. Het sprok kelen van hout zou door het sneeuwpakket bemoeilijkt worden en het is no g maar de vraag of men vochtig hout überhaupt makkelijk aan het bra nden kon krijgen. Blijkbaar hebben de “Midden-Paleolithische” jagers hun jachtbuit snel verwerkt en hebben ze vervolgens de TL en WFL loci ook w eer vlug verlaten, zonder zich nog om veel andere zaken te bekommeren. W e mogen trouwens ook niet vergeten, dat er in de buurt holenleeuwen en h olenhyena’s rondzwierven die door de geur van het bloed van de gedode di eren van heinde en verre aangetrokken werden. Het vlees werd dus waarsch ijnlijk snel naar het “basiskamp” getransporteerd. De werktuigen die de “Midden-Paleolithische” jagers op de TL en WFL loci gebruikt hadden, werden dus gewoon terplekke achtergelaten. Deze werktuigen hadden blijkbaar geen enkele waarde meer voor hen. De ja gers gingen dus blijkbaar rechtstreeks naar het “basiskamp” terug, zonde r dat ze deze werktuigen nog eens nodig dachten te hebben. De jagers wis ten, dat er in het “basiskamp” voldoende vuursteen en stenen werktuigen aanwezig zouden zijn, die ze bij een volgende jachtpartij konden gebruik en. Een andere hypothese is, dat deze mensen wisten waar ze makkelijk aa n vuursteen konden raken. De extractie van vuursteen en de productie van stenen werktuigen zou dan een autonoom proces zijn, dat volledig los st ond van de jachtactiviteiten. Met ander woorden, gedurende de jacht zelf werden er in principe dus geen werktuigen geproduceerd, tenzij in “nood gevallen”. Hoe dan ook, de Quina-werktuigen, die na gebruik gewoon op de TL en WFL loci achtergelaten werden, waren op dat moment dus enkel maar overtollige ballast. Het lijkt er zelfs op, dat na de jacht en de verwe rking van de jachtbuit op de TL en WFL loci, het vlees gewoon een veel g rotere waarde had dan de stenen werktuigen. De zware Quina-werktuigen ha dden blijkbaar naar behoren gefunctioneerd en ze werden vervolgens dus g ewoon terplekke achtergelaten. We moeten blijkbaar dan ook niet redeneren in termen van “vuursteenschaa rste”. Integendeel, want zelfs gedurende het Midden-Weichsel werd er op de TL en WFL loci te Veldwezelt-Hezerwater blijkbaar op een zeer kwistig e manier met geïmporteerde, fijnkorrelige “Lanaye” en “Hesbaye” vuurstee n omgesprongen. “Vuursteenschaarste” zou men eerder kunnen inroepen op d e VLL en VLB loci, waar er lokale grofkorrelige vuursteen geb ruikt werd. Echter, de fijnkorrelige Levallois-kern die op de VLB locus werd aangetroffen, was ook van een uitstekende kwa liteit. Deze vuursteen moet dus zeker ook geïmporteerd geweest zijn. “Vu ursteenschaarste” moet dus nauwelijks een rol gespeeld hebben. Het lijkt erop, dat deze “Midden-Paleolithische” vuursteenbewerkers op een zeer “ opportunistische” manier tewerk gegaan zijn. De lokaal aanwezige lithisc he grondstoffen werden meestal eerst geëxploiteerd (VLL, VLB & VBLB loci). Indien er om bepaalde redenen toch vuursteen van een betere kwal iteit nodig bleek te zijn, dan beschikten deze mensen blijkbaar over een voorraad vuursteen en werktuigen, die meteen aangesproken kon worden (T L & WFL loci). Het is inderdaad opvallend, dat op de TL en WFL loci de lokale vuursteen nauwelijks of niet gebruikt werd, en dit ondanks he t feit dat er ook toen lokale vuursteen beschikbaar was. Blijkbaar moete n er gedurende het “Midden-Paleolithicum” complexe strategieën van trans port van stenen kernen en werktuigen in de Hezerwater-vallei bestaan heb ben. We moeten ons ook afvragen in hoeverre we echt van “Midden Paleolithisch e Culturen” kunnen spreken? We zijn er echter van overtuigd, dat er zeke r “Midden Paleolithische Culturen” bestaan hebben. Maar, wij zijn er aan de ander kant toch ook van overtuigd, dat we het begrip “cultuur” enkel en alleen maar in antropologische zin moeten en kunnen begrijpen. “Cult uren” worden volgens ons best begrepen als evoluerende configuraties van (1) cognitie, (2) emotie en (3) gedrag. In die optiek zouden we kunnen stellen, dat de invloed van de individuele “Midden Paleolithische Cultuu r” en de invloed van de supra-organische “Midden Paleolithische Culturen ” van groepen van mensen op de uiteindelijke vorm van de stenen werktuig en minimaal moet zijn geweest. Wij veronderstellen dan ook, dat er eerde r een complex web van dynamische relaties tussen stenen grondstoffenecon omie, reductiestrategieën, lithische breukmechanica en bepaalde ecologis che milieus bestaan moet hebben. De invloed die er uiteindelijk van een “Midden Paleolithische Cultuur” uitging op de definitieve morfologie van de stenen werktuigen, moet in de meeste gevallen dan ook door dit compl ex web van relaties vrijwel volledig geoblitereerd geweest zijn. De zogenaamde “Mammoet-steppe” was duidelijk het geprefereerde leefmilie u van deze “Midden-Paleolithische” jagers. Inderdaad, alle sites te Veld wezelt-Hezerwater hebben een “interglaciaal s.l.” of “i nterstadiaal” karakter. Deze mensen hielden van gematigde klimaten en mi lieus. Dus, niet te warm en vochtig en niet te koud en droog. Deze voork eur van de “Midden-Paleolithische Mens” resulteerde in Noordwest-Europa in het feit dat hij enkel maar in een relatief “open” landschap aanwezig was. In een dergelijk “open” landschap trokken de grote kuddes dieren r ond die enkel daar voldoende gras vonden om te kunnen overleven. Grote r oofdieren zoals de holenleeuw en de holenhyena maakten jacht op deze kud dedieren. Echter, we veronderstellen dat de “Midden-Paleolithische Mens” als het echte “super-predator” beschouwd moet worden. Maar, wanneer de grote kuddes dieren in een bepaald gebied verdwijnen, dan zien we de men s ook verdwijnen. Er is geen enkele aanwijzing, dat er mensen in de Hezerwater-vallei aanwezig waren onder echt koude en droge of ech t warme en vochtige klimatologische omstandigheden. Dit feit moet toch t e maken hebben met hun levenswijze die er vooral op gericht moet zijn ge weest om jacht te maken op de grote zoogdieren die in kuddes door het “o pen” landschap trokken. Als het te koud was, waren die kuddes niet aanwe zig in Noordwest-Europa en binnen de interglaciale climax-bossen zijn er dus evenmin grote kuddes te vinden, maar veeleer solitaire dieren. De Hezerwater-vallei vormde naast de Jeker-vallei één va n de belangrijkste natuurlijke verbindingswegen tussen het Maasdal en de hoger gelegen Haspengouw. Beiden worden gekenmerkt door een eigen bioto op met rijke voedsel- en grondstoffenbronnen. Deze twee erg verscheiden milieus met het iets verder gelegen grottenlandschap van de Maasvallei, boden uitstekende gelegenheden aan de “Midden-Paleolithische Mens” van V eldwezelt-Hezerwater om in hun dagelijks onderhoud te kunnen voorz ien. Wij beschouwen de “Midden-Paleolithische Mens” dan ook niet als een wezen dat gebonden was aan één bepaald milieu. Integendeel, wij de nken dat de “Midden-Paleolithische Mens” door middel van kennis en techn ologie op een gepaste en actieve manier kon reageren op veranderingen en onregelmatigheden in zijn leefomstandigheden.