Aangeraakt tot liefde. Proeve van een theologische antropologie over lichaam en homoseksualiteit

Publication date: 2009-12-09

Author:

De Cock, Bernard
Burggraeve, Roger

Abstract:

In de inleiding schetsen wij de context van het proefschrift: de spannin g tussen de seksuele beleving van homoseksuelen en de negatieve evaluatie ervan d oor het rooms-katholieke leergezag. Onze vraagstelling is emancipatorisch. Is ee n christelijke evaluatie van de homoseksuele gebaren noodzakelijk negatief? Of is, omge keerd, het christelijke geloof een bedding waarin het homoseksuele beleven tot een authentieke liefde kan uitgroeien? Het antwoord op die vragen blijkt niet mogelijk b innen het emancipatorische discours zelf. In het proefschrift wordt langzaam duide lijk dat een theologische antropologie over lichaam en homoseksualiteit de voorwaarde is om de gestelde problematiek te kunnen behandelen. Wij hebben het begrip van de menselijke homoseksualiteit duidelijk afgeg rensd. Het is “zowel de als vast en continu ervaren seksuele oriëntatie op een gelijkgeslachtelijke mens, zich uitend in neiging, verlangen, begeerte, fantasie, als het onderlinge lichamelijk-seksuele contact tussen gelijkgeslachtelijke mens en in zijn verschillende gradaties”. Bovendien worden alleen die mannen en vrouwen, die zichzelf als homoseksueel en hun seksuele gedrag als homoseksualiteit verstaan, d oor ons als zodanig onder die benaming beschouwd. Het corpus bevat drie delen, telkens onderverdeeld in hoofdstukken. Het eerste deel is een hermeneutiek van de ontwikkeling in het homobevrijdingsdenke n, geconfronteerd met een initiële intuïtie van onzentwege. Die laatste kom t daarop neer dat men in het theologische denken over homoseksualiteit niet straffeloo s kan voorbijgaan aan haar lichamelijke verankering, noch aan haar ethische di mensie. Het eerste hoofdstuk geeft een kritisch en evaluatief overzicht van het denk en (algemeen en theologisch) over de homoseksualiteit tijdens de voorbije veertig jaar. Opvallend is dat dit denken geen inhoudelijk antwoord bood aan aids. Het tweede hoofdstuk focust op de bevrijdingstheologie van de Canadees Guy Ménard uit de jaren tachtig van de vorige eeuw, terwijl het derde hoofdstuk onze eigen pastorale theologie van de jaren negentig behelst – in het kielzog van pionier Ménard. Vanuit beide hoofdstukken w ordt duidelijk dat de benadering van Ménard en van onszelf ertoe bijgedragen hebben dat homo’s hun christen-zijn en hun homoseksualiteit niet langer als elkaar uitsluitend e werkelijkheden zagen, maar op een gezonde manier in hun leven konden integreren. Anderz ijds blijkt eveneens dat die benaderingen de vraagstelling over de plaats en de bete kenis van het lichaam in de seksuele beleving veronachtzamen, dat ze bovendien de ethi sche implicaties te weinig verdisconteren, en dat ze ten slotte een echt gesp rek met de kerkelijke standpunten vermijden. Het vierde hoofdstuk gaat over het den ken van Gareth Moore die een dergelijk gesprek wel heeft aangedurfd. Op theologi sche gronden besluit hij dat er vanuit de Bijbel en de natuurwet geen sluitend argume nt is tegen homoseksuele relaties en daden in het algemeen en dat hij rationeel de k erkelijke leer niet kan aanvaarden. Onze kritische randbemerkingen bij Moores denken ta sten dat standpunt niet ten gronde aan. Het vijfde en laatste hoofdstuk van het e erste deel gaat over de verhouding van lichamelijk verankerde theologie en homoseksualit eit. Onze aandacht voor het belang van een lichamelijk verankerd denken over seksu aliteit loopt parallel met de vernieuwde interesse van het r.-k. leergezag voor de lic haamstheologie (o.m. Johannes Paulus II). Maar die gelijklopende interesses hebben elk een ander ‘Anliegen’. Het leergezag ondersteunt er het natuurwetmatig antihomodenk en mee, wij willen het aanwenden als een solide basis van een positieve kijk op homo seksualiteit. Met ons eerste deel, dat in zijn opzet uitgewerkt wordt in de breedte, b eoogden wij twee doelstellingen ineens te behalen. Het moest tegelijk een hermen eutiek worden van het homobevrijdingsdenken, geconfronteerd met onze initiële intuïtie , én een eerste kritische stellingname zijn ten aanzien van de Vaticaanse theologie over homoseksualiteit. Voor ons resulteerde dit in een zoektocht naar een hed endaagse ‘theologische antropologie’ over het lichaam en zijn seksualiteit. Het tweede deel is een dieptelezing van het oeuvre van de hedendaagse Ly onese moraaltheoloog en fenomenoloog Xavier Lacroix. Hij is erin geslaagd een theologische antropologie over het lichaam en zijn seksualiteit te ontwerpen, met als grondvraag: draagt het lichaam in zich een eigen bron en een structurering van seksu ele betekenis? Met andere woorden, is het een (mede)betekenaar van de seksualiteit? Lac roix probeert het dualisme tussen lichaam en geest te overwinnen en denkt de verhoudin g tussen beide vanuit een ethische bezinning op de vleselijk-seksuele daden. Daar bij opteert hij voor de personalistisch-echtelijke betekenis van de seks, zonder evenwel het speelse aspect van de erotiek los te laten. De betekenis waar Lacroix voor optee rt, is niet te herleiden tot de zin die intrinsiek is aan de seksuele daad, maar wordt ook niet alleen gevestigd door een axiologie van buiten, in dit geval het christendom. Z e is eerder een samenspel van die twee elkaar oproepende betekenissen. Lacroixs onderzoe k gaat van fenomeen via ontologie naar mysterie. Vertrekpunt is een fenomenologie v an de vleselijke daad waarin reeds het geestelijke steekt. Dat laatste duidt z owel de vrijheid en de dynamiek van transcendentie in de menselijke persoon aan (antropologi e) als de kwaliteit van de relatie in haar gerichtheid op de alteriteit, het respe ct en de gave (ethiek). Lacroix wedt erop dat antropologie en ethiek elkaar verrijken en verklaren. In laatste instantie zal hij ze onder de betekenissen van het christelijk d ogma plaatsen. Ook in dat tweede deel zijn er vijf hoofdstukken. In het eerste hoofdstu k zien we dat de ethiek geworteld ligt in de waarheid van de gewaarwording, maar d at ze ook gewekt wordt door een oproep die van verder dan de esthetiek komt. In he t tweede hoofdstuk wordt dat geconcretiseerd. Door een fenomenologie van de teder heidsgebaren van het lichaam als expressie wordt aangetoond dat ze reeds een intentio nele oriëntatie in zich dragen. Die roept een externe ethische waardebetekenis van de se ksualiteit als engagement op. Het derde hoofdstuk begrondt dat laatste en toont – filos ofisch en exegetisch – aan dat de spirituele dynamiek en de ontologische diepte va n het lichaam met elkaar samenhangen in de betekenis van de gave, en dat ze door de ch ristelijke openbaring als zodanig worden opgenomen en bevrucht. Het seksuele verkee r, voornamelijk de vleselijke vereniging, wordt tegelijk intersubjectieve r elatie als engagerende band tussen personen én drager van goddelijk leven. In het v ierde hoofdstuk wordt die vereniging normerend gebonden aan het huwelijk van m an en vrouw als verbond. Het vijfde hoofdstuk behandelt Lacroixs negatieve opv atting over de homoseksualiteit vanuit enerzijds zijn algemeen lichamelijk verankerd e denken, dat hij hier toespitst op de seksuele differentie, en anderzijds vanuit zijn niet aflatende strijd tegen de emancipatorische maatschappelijke strijd van de homo’s voor een gelijkberechtiging op het vlak van huwelijk en adoptie. Het derde deel is geconcipieerd in de breedte en in de diepte. Onderweze n door Lacroixs lichaamstheologie over de seksualiteit, maar weigerachtig ten a anzien van zijn eigen negatieve gevolgtrekking wat de homoseksualiteit betreft, beproeve n wij een eigen theologische antropologie over de homoseksuele liefdesbeleving van mannen. Ook wij proberen antropologie, ethiek en dogmatiek samen te houden, en v ertrekken daarbij eveneens vanuit een fenomenologische beschrijving, concreet van seksuele gebaren bij homoseksuele mannen. Dat derde deel telt twee stevige hoofds tukken en wordt concentrisch opgebouwd. Het tweede hoofdstuk herneemt verdiepend e n verbredend het eerste hoofdstuk. In het eerste hoofdstuk presenteren wij twee essays. Het eerste is van d e filosoof Thomas Nagel die een fenomenologische analyse maakt van welke soort perc eptie de seksuele begeerte is. Het tweede is van de theoloog Rowan Williams die N agels preethische kijk van de seksualiteit als ‘blootgestelde spontaneïteit’ verbindt met een ethisch beslissingsniveau en verder met de hoogtheologische gedachte van de trinitaire God die de mens in het leven wenst en begeert. Dat wordt concreet in de genade van het lichaam, die een verandering teweegbrengt bij wie zichzelf ontwaart als begeerd door een ander (God, de medemens). Aan de hand van Thomas van Aquino wordt aangetoond dat de notie van genade hier méér is dan een soort omvormende kijk van de mens, waarvan Gods genade louter een voorbeeld zou zijn, en dat bovendie n Williams’ betoog een argument van overeenstemming is. Nagel en Williams hanteren e en inclusieve benadering van de homoseksualiteit. Theoloog Williams besluit dat een geëngageerde homoseksuele relatie haar plaats heeft binnen de christelij ke traditie als een volwaardige seksuele beleving. Het eerste hoofdstuk wordt dan ook af gerond met een gedetailleerde kritiek op het negatieve denken van Lacroix over homo seksualiteit vanuit die gedachte van Williams. In het tweede hoofdstuk wordt een moge lijke positieve houding van de christen ten aanzien van de homoseksuele belevi ng concentrisch verder uitgebouwd. Vanuit een fenomenologie van homoseksuel e daden bij mannen komen we op het spoor van hun intrinsieke betekenis, namelijk de preethische of amorele onderling tactiel-aanrakende verhouding van het ik met een an der, door ons ‘contactiliteit’ genoemd. Die verhouding dient echter de expres sie van een ethische instelling te worden. Hoe dat gebeurt, expliciteren wij aan de hand van de gemodificeerde teleologische normeringstheorie van Rudolf Ginters. De mo rele houding van de liefdevolle zelfgave wordt voor de gelovige bevrucht door de openbaring: God schenkt zichzelf als liefde weg aan de mens in het leven van de Drieeenheid. Om die gedachte te ontvouwen, nemen wij Richard van St. Victor als gids. Kortom, er is slechts sprake van homoseksuele liefde als de contactilite it steeds meer van agape wordt doordrongen. Ons tweede hoofdstuk ronden wij af met een voorzichtige eerste verkenning van twee implicaties: de institutionalise ring van de homoseksualiteit en de verhouding tussen constructivisme en naturalisme. Een algemeen besluit beschrijft de resultaten van ons onderzoek. Homobevrijdingstheologie en discussie met het kerkelijke standpunt zulle n steeds noodzakelijk blijven. Fenomenologie, hermeneutiek, ethiek en dogmatiek m oeten in seksuele vraagstukken samengehouden worden binnen een lichamelijk verank erde theologische antropologie. Gelovig over homoseksualiteit spreken vraagt dat men vertrekt van de seksuele beleving van homoseksuelen, in verlangen en han delingen, en niet alleen van hun sociologische situatie. Als we die beleving ethisch en theologisch doordenken, komen we tot het besluit dat het christelijke geloof een bed ding is waarin het homoseksuele beleven tot een authentieke liefde kan uitgroeien.