Mutual intelligibility of national and regional varieties of Dutch in the Low Countries

Publication date: 2010-05-28

Author:

Impe, Leen

Abstract:

Over de taalinterne (nationale en regionale) variatie in het Nederlandse taalgebied is de jongste decennia verbazingwekkend veel descriptief en theoretisch onderzoek verricht. Centraal daarbij stonden vaak de converg entie versus divergentie van Belgisch Nederlands en Nederlands Nederland s en de regiolectiseringsprocessen in beide landen (bv. Hoppenbrouwers 1 990, Hinskens 1996, Van de Velde 1996, Geeraerts, Grondelaers & Spe elman 1999, Van de Velde & van Hout 2001). Desalniettemin is er tot nog toe al even verbazingwekkend weinig onderzoek verricht naar de comm unicatieve consequenties van die talige variatie in de Lage Landen. Het feit dat steeds meer Vlaams-Nederlandse tv-programma’s intralinguaal ond ertiteld worden (Vandekerckhove 2007) kan een teken aan de wand zijn. De Vlaamse omroep ondertitelt de Nederlandse serie Baantjer, en in Nederla nd gebeurt hetzelfde met het Vlaamse Flikken en Spoed. Die frequente ond ertiteling van (vooral bepaalde groepen) niet-standaardtaalsprekers sugg ereert dat Nederlandstaligen elkaar steeds minder goed blijken – of lijk en? – te verstaan. Om de ‘verstaanbaarheidsstructuur’ van het Nederlandse taalgebied op een wetenschappelijke manier in kaart te brengen, werd een grootschalig com putergestuurd reactietijdenexperiment ontwikkeld. De verstaanbaarheidste st bestond uit twee paradigma’s: een lexicale decisietaak waarbij reacti etijden ten opzichte van auditieve Nederlandse stimuli werden gemeten en , als controletaak, een semantische identificatietaak waarbij luisteraar s een correct synoniem of correcte omschrijving van dezelfde reeks stimu li moesten herkennen. Ongeveer 600 Vlaamse en 400 Nederlandse derdegraad sleerlingen secundair onderwijs (ASO/VWO) namen deel aan het experiment. In Vlaanderen zijn de proefpersonen geselecteerd uit telkens drie geogr afisch verspreide meetpunten in West-Vlaanderen, Brabant, Antwerpen en L imburg; de Nederlandse scholen werden geselecteerd in Groningen, Randsta d, Noord-Brabant en Nederlands-Limburg. In beide tests werden zowel de a ccuraatheid als reactiesnelheid geregistreerd waarmee de proefpersonen t ien verschillende Nederlandse taalvariëteiten - zowel Belgisch Nederland s als Nederlands Nederlands en zowel standaardtaal als regionaal gekleur d taalgebruik – categoriseerden en identificeerden. Daarenboven is systematisch onderzocht welke objectieve en subjectieve v erklarende factoren de onderlinge verstaanbaarheid tussen verschillende groepen Nederlandstaligen beïnvloeden – en vooral, in welke mate ze dat doen. Als verklaring voor de verschillen in verstaanbaarheid wordt in de internationale literatuur vaak gewezen op taalgelijkenis, vertrouwdheid en taalattitude: hoe groter de gelijkenis tussen variëteiten, hoe inten siever het contact met een variëteit en hoe positiever de attitude tegen over een variëteit, des te groter de verstaanbaarheid. De fonetische afs tand tussen alle variëteitenparen van het onderzoek werd gemeten aan de hand van de Levenshteinmaat, een computergebaseerd algoritme waarmee de fonetische gelijkenis tussen verwante variëteiten kan worden uitgedrukt in een enkel getal. De subjectieve determinanten vertrouwdheid en taalat titude werden in kaart gebracht via respectievelijk subjectieve ratings en een innovatief auditief affective priming experiment dat toeliet om a ttitudinele perceptiegegevens op een indirecte manier te meten. Op basis van een reeks multipele regressieanalyses (er werden zowel fixed effect s regressies als mixed models analyses uitgevoerd), ten slotte, werd het relatieve belang van de verschillende attitudinele, vertrouwdheids- en linguïstische afstandsmaten voor de onderlinge verstaanbaarheid van regi onale en standaardtalige Nederlandse taalvariëteiten onderzocht.