14de landelijke pedagogendag: ’De publieke betekenis van pedagogisch denken en handelen, Date: 2009/01/15 - 2009/01/15

Publication date: 2009-05-15

Author:

Van Crombrugge, Hans

Abstract:

Vrij bekend is de these van Aries van de cultivering van een afgezonderde tijd en ruimte voor het kind, die hij onder meer illustreert aan de hand van de ontwikkeling van internaten. Aanvankelijk leefden de kinderen die naar de colleges gingen eerder vrij en ongecontroleerd ‘als volwassenen’, maar in de loop van de achttiende eeuw werden deze kinderen onder toezicht geplaatst in afzonderlijke instellingen. Tegen het einde van de Negentiende Eeuw, verloren de internaten hun overheersende rol en namen de gezinnen deze over. De afzondering van kinderen gebeurde nu in het gezin en internaten waren daartoe niet meer nodig. Hoe aantrekkelijk deze stelling ook moge zijn, ze mist feitelijke evidentie. Zo wordt in de historische analyse van het internaat nergens de stelling onderbouwd op basis van de analyse van contemporaine bronnen. In onze bijdrage willen we ingaan op een voor de hand liggende bron : de pedagogie van Dupanloup. Dit hoofd van een school met een internaat reflecteert in zijn teksten over opvoeding en onderwijs meer bijzonder over de verhouding van school, internaat en gezin, en wel op het moment dat de internaten hun grootste bloei kennen. Onze hypothese is dat Dupanloups pedagogie inderdaad een mooie illustratie vormt van wat Aries beweert. Wat meer is: bij Dupanloup vinden we alle thema’s terug die rond deze tijd gecultiveerd en gecodeerd werden: het internaat als vrijruimte voor de jongere, het gezin als ideale geborgenheid voor het kind, de zorg om controle van ouders over hun jongvolwassen kinderen. Dupanloup lijkt op een scharnierpunt te staan: enerzijds gaat hij uit van de realiteit van internaten, anderzijds moet hij de noodzaak ervan bepleiten, tegen de ouders in die zelf de kinderen willen opvoeden en onderwijzen. Daarbij vindt hij een compromis in de noodzaak van een externe lagere school en de noodzaak van een intern secundair onderwijs, weliswaar met grote participatie en betrokkenheid van de ouders. Ook thematiseert hij een komende evolutie: de problematiek van de jongvolwassenen die niet meer intern zijn, maar thuis door de ouders ook niet meer gecontroleerd kunnen worden, waarbij hij dan de noodzaak van jongerenwerk en verenigingen bepleit. De analyse van de pedagogie van Dupanloup is verder interessant vanuit een ander verwant perspectief. Volgens een aantal hedendaagse Franse pedagogen die de kwestie van de verhouding van ouders en onderwijs ter sprake brengen, is er van bij het begin van de ontplooiing van de school, een spanning, zo niet een strijd tussen leerkrachten en ouders. Anderen – o.a. Meirieux - stellen dan weer dat er achter deze strijd om ‘pedagogische macht’ een alliantie tussen ouders en school schuilgaat; m.n. het veilig stellen van een privéruimte met als naam: het kind. Dergelijke stellingen zijn gratuit indien ze niet ondersteund kunnen worden vanuit contemporaine discussies en posities. Een analyse van de pedagogie van Dupanloup en de discussie die deze opriep bij tijdgenoten is daarom juist interessant.