Download PDF

Het naakt(e) adjectief: een kwantitatief-empirisch onderzoek naar de buigingsvariatie bij neutra in het Nederlands

Publication date: 2005-09-28

Author:

Tummers, José

Abstract:

De verbuiging van het attributieve adjectief wordt in de meeste grammatica’s en morfologische handboeken va n het Nederlands behandeld. Het merendeel van deze beschrijvingen blijft echte r beperkt tot de basisregel volgens dewelke het adjectief in attributieve positie altijd verbogen wordt, behalve in een indefiniete NP met een enkelvoudig het-woord als hoofd (een sterk paard). De talige realiteit is echter complex er dan deze regel laat verstaan: de adjectivische buiging vertoont in verschill ende syntactische contexten een alternantie tussen de ‘regelmatige’ verbogen vorm en de onverbogen vorm van het adjectief. In dit proefschrift concentreren w e ons op één welbepaalde context waar beide adjectivische vormen alterneren, m et name de definiete naamwoordelijke constituent met een enkelvoudig het-w oord als hoofd. Deze buigingsalternantie wordt geïllustreerd door de volgende voorbeelden: het Openbaar(e) Ministerie; het stoffelijk(e) overschot; het verge­lijkend(e) examen; het bruin(e) brood; het vriendelijker(e) kind; het prachtig(e) uniform; het continu(e) schreeuwen; het bruin(e) paard. Dit proefschrift heeft een dubbele doelstelling: de eerste is descriptief, de tweede is methodologisch. Van uit een descriptief standpunt willen we de adjectivische buigingsalternantie bij neutra in kaart brengen, zoals deze in het reële taalgebruik voorkomt. Deze alg emene descriptieve doelstelling kunnen we als volgt verfijnen. In de eerste pl aats willen we de condities identificeren die de keuze tussen het verbogen en het onverbogen adjectief bij neutra motiveren. De identificatie van deze con dities verloopt hoofdzakelijk via het falsificeren van hypotheses die we op bas is van bestaand onderzoek formuleren. We beperken ons echter niet tot de verifi catie van de hypotheses met betrekking tot de afzonderlijke condities op de ke uze van het buigingsmorfeem, zoals dat in bestaand corpusonderzoek het geval is, maar daarnaast willen we het complexe netwerk met deze condities ontwarren. We zijn van oordeel dat we deze descriptieve doelstelling het best kunnen realiseren middels kwantitatief-empirisch corpusonderzoek. We benadrukke n doorheen het proefschrift dan ook meermaals de descriptieve meerwaarde e n – naar onze mening – de noodzaak van kwantitatief-empirisch onderzoek om e en complex taalkundig verschijnsel, zoals de buigingsalternantie bij neutra , te beschrijven en te verklaren. Bij het empirisch onderzoek streven we naar een maximale objectiveerbaarheid/intersubjectiviteit, waarbij we anekdotisch e en impressio­nistische bespiegelingen tot een absoluut minimum beperken. Co ncreet betekent dit dat we voor de analyse van iedere conditie op de buigingsalternantie een repliceerbare procedure voorstellen om de observ aties in de materiaalverzameling te analyseren. Als empirische basis voor het onderzoek doen we een beroep op twee corpora, met name het Corpus Gesproken Ned erlands en de jaargang 2003 van de Vlaamse kwaliteitskrant De Standaard. Dit proefschrift bestaat uit vier delen: het eerste deel is een literatuurstudie; de overige delen zijn de drie opeenvolgende fases van het empirisch onderzoek. Deel I is een literatuurstudie om het onderzoeksobject en de onderzoeks­metho dologie voor te stellen en in een ruimer taalkundig kader te plaatsen. Met betre kking tot het onderzoeksobject stellen we de status quaestionis voor waa ruit we de hypotheses afleiden die het uitgangspunt van de empirische analyse vormen. Daarnaast situeren we de adjectivische buigingsalternantie bij n eutra in een ruimer diachroon en morfosyntactisch kader. Tot slot relateren we de buigingsalternantie aan algemene theoretische inzichten over het fenomee n congruentie. Het laatste hoofdstuk van het eerste deel behandelt de methodologische facetten van het kwantitatief-empirische corpusonderzoek : we verantwoorden het gebruik van corpusmateriaal en belichten de fasering v an het empirisch onderzoek en de repercussies ervan op de argumentatie. De delen II, III en IV stellen het eigenlijke empirisch onderzoek voor. In deel II en deel III, die een methodologisch tweeluik vormen, presenteren we het basisonderzoek naar de modellering van de buigingsalternantie bij neutra in het gesproken standaard Nederlands, zoals deze in het Corpus Gesproken Nederlands voorkomt. In deel IV concentreren we ons op één type facto r, met name de lexicale en semantische conditionering van de buigingsalternanti e. Doordat het Corpus Gesproken Nederlands om kwantitatieve (datascha arste) en kwalitatieve (c.q. de lectische en thematische diversiteit) redenen m inder geschikt is voor dit onderdeel van het onderzoek, maken we gebruik van d e Vlaamse kwaliteitskrant De Standaard. In deel II identificeren we de afzonderlijke condities op het gebruik van b eide adjectivische buigingsvarianten. Deze analyse komt in grote mate neer op het testen van hypotheses die we uit de literatuur hebben afgeleid. In dit d eel ligt de nadruk op de operationalisering en de interpretatie van de verschillende verklarende factoren. Dit betekent dat we voor iedere verk larende factor, c.q. hypothese, op zoek gaan naar een repliceerbare procedure en een optimale parametrisering, zowel met het oog op het maximaliseren van het kwantitatieve effect als met het oog op de taal­kundige interpretatie.. Het onderzoek van de afzonderlijke condities op de buigingsalternantie in deel II vormt, zoals hierboven is aangegeven, het eerste deel in een methodologisch tweeluik. Na de operationalisering, de kwantificering en de interpretatie van de afzonde rlijke verklarende factoren in deel II, gebruiken we deze informatie in deel II I om een globaal statistisch model te construeren dat de verschillende factor en integreert. Rekening houdend met de complexiteit van de buigingsalternan tie, met een grote diversiteit aan verklarende factoren, en met de ongecontro leerde natuur van het spontane taalgebruik in een corpus, waardoor deze factore n op een ongecontroleerde manier interageren en concurreren, construeren we e en statistisch model om het netwerk met de verklarende factoren te ontwarre n. Een statistisch model biedt bovendien de mogelijkheid om de descriptieve ade quaatheid van het voorgestelde model te evalueren. Anders gezegd: aan het einde va n deel III kunnen we ons een beeld vormen van de modelleerbaarheid van de buigingsalternantie en van de beschrijvende en verklarende kwaliteit van het gevoerde onderzoek. De volgende factoren worden in de multivariate analy se als primaire factoren geïdentificeerd : · de prosodische conditionering van de meest rechtse adjectivische voet en de prosodische conditionering van de fonologische constituent gevormd door het AN-paar · de lexicale collocabiliteit van het AN-paar · de lectische conditionering van de buigingsalternantie : de nationale variëteit en het register Daarnaast hebben de volgende factoren een significante impact op de buigingsalternantie : · de relationaliteit van het adjectief · de woordsoort van de determinator · de beginklank van het substantief · de woordsoortelijke subcategorisatie van het element in de nominale kernpositie In deel IV gaan we dieper in op het buigingseffect van één type verklarende factor, met name de lexicale en semantische conditionering van de buigin gs­alternantie. Terwijl deze condities in de introspectieve literatuur uitgebreid aan bo d komen, is hun impact tot op heden niet empirisch getoetst – omwille van de problemen die gepaard gaan met de operationalisering van deze condities. In het basisonderzoek in de delen II en III lossen we dit probleem op door het lexicale en/of semantische effect op louter kwantitatieve gronden te ana lyseren aan de hand van lexicale collocaties. In dit laatste deel stellen we ons de vraag of er semantische regelmatigheden aan de grondslag liggen van het buigingseffect van de lexicale patronen, c.q. van de lexicale collocatie s, die we in de delen II en III kwantitatief geïdentificeerd hebben. Het deflec terende effect van de lexicale collocaties hangt samen met de volgende semantisc he condities : · het voorkomen van een relationeel adjectief · het voorkomen van een categoriserend adjectief · een AN-paar met naamstatus · een AN-paar dat een institutionele term aanduidt