Download PDF

Implicit self-esteem: predictive validity and context sensitivity of the affective priming task

Publication date: 2007-04-23
Publisher: Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Author:

Vandromme, Heleen

Abstract:

Dit doctoraatsproject kadert binnen het onderzoek rond impliciete attitudes, en in het bijzonder rond impliciete zelfwaardering. Binnen het huidige onderzoek naar zelfwaardering steunen onderzoekers vaak uitsluitend op vragenlijsten om de mate van zelfwaarde van een persoon te kennen. Dit heeft echter enkele grote nadelen. Eerst en vooral is de betrouwbaarheid van de verkregen resultaten niet altijd gegarandeerd: vaak spelen bepaalde antwoordstrategieën, zoals bijvoorbeeld sociale wenselijkheid, een rol bij het beantwoorden van een vragenlijst (Bosson, Swann, & Pennebaker, 2000; Greenwald et al., 2002). Deze kunnen de resultaten sterk beïnvloeden. Ten tweede valt niet uit te sluiten dat sommige attitudes gewoon moeilijk bewust te rapporteren zijn, hoe accuraat iemand die ook probeert weer te geven (Greenwald & Banaji, 1995). Verschillende alternatieve onderzoeksmethoden werden dan ook ontwikkeld om de attitude van mensen te achterhalen, zonder dat deze hen expliciet wordt bevraagd. Deze nieuwe methoden worden impliciete attitudematen genoemd en de bekendste voorbeelden daarvan zijn o.a. de implicit association test (IAT, zie Greenwald, McGhee, & Schwartz, 1998) en primingprocedures (zie o.a. Bosson, et al., 2000). Het doctoraatsproject omvat drie luiken en spitst zich hoofdzakelijk toe op de priming procedures. We ontwikkelden namelijk een variant van de affectieve primingtaak (Hermans, De Houwer, & Eelen, 1994; 2001; Hermans, Spruyt, & Eelen, 2003), waarbij als primes foto’s werden aangeboden van de persoon zelf. Aan de hand van deze procedure proberen we de impliciete attitude die een persoon heeft tegenover zichzelf te kennen. In onderstaande projecttekst zullen eerst drie reeds afgeronde studies besproken worden waarin deze variant van de affectieve primingtaak als impliciete maat voor zelfwaardering werd bestudeerd. Als voornaamste resultaten van onze eerste studie vermelden we dat het verwachte affectieve priming effect (APE) kon worden geobserveerd bij personen met een lage zelfwaardering, maar er werd geen APE geobserveerd voor mensen met een hoge zelfwaardering. Bovendien vonden we een significante correlatie tussen de grootte van het APE en de mate waarin de proefpersonen zich fysiek aantrekkelijk vonden, maar enkel voor hen die aangaven fysieke aantrekkelijkheid ook belangrijk te vinden. Deze correlatie werd gerepliceerd in het tweede experiment. In het derde experiment tenslotte gingen we na of het falen van het vinden van het APE bij personen met een hoge zelfwaardering te wijten was aan de aanwezigheid van twee subgroepen binnen de hoge zelfwaarderingsconditie, nl. een groep met een stabiele vs. fragiele hoge zelfwaardering (Jordan, et al., 2003). We konden hier geen evidentie voor vinden. Binnen het tweede luik van dit onderzoeksproject bestuderen we in welke mate onze primingmaat in staat is bepaalde gedragingen te voorspellen. Asendorpf, Banse en Mücke (2002) toonden reeds aan dat impliciete maten vooral in staat zijn om spontaan en/of nonverbaal gedrag voorspellen, terwijl expliciete maten vooral in staat zijn expliciete gedragingen te voorspellen. Op basis van deze visie, werden twee experimentele predictiestudies opgezet waarbij we spontaan gedrag gerelateerd aan zelfwaardering probeerden te voorspellen (i.e., duur van oogcontact en mate waarin oogcontact wordt verbroken; zie Lagomarsino et al., 1998; Larsen & Shackelford, 1996). Resultaten uit onze studies tonen aan dat het APE inderdaad in staat is nonverbaal gedrag te voorspellen. Daarnaast zal ook een klinische studie worden uiteengezet. Deze studie werd opgestart bij een groep patiënten met eetstoornissen op de afdeling Sint-Lukas in het Universitair Centrum Sint-Jozef te Kortenberg. We gaan er na of een terugval kan voorspeld worden aan de hand van impliciete zelfwaardering bij patiënten met eetstoornissen. Binnen het laatste luik van dit project willen we nagaan in welke mate impliciete zelfwaardering ook gevoelig is voor contextveranderingen, zoals bijvoorbeeld een ervaring van succes of falen. Contextgevoeligheid van impliciete attitudes werd recent reeds aangetoond door Blair (2002) en past binnen de visie dat attitudes wellicht beter worden opgevat als ‘online constructies' in plaats van stabiele mentale representaties (Mitchell, Nosek, & Banaji, 2003). Twee experimentele studies werden reeds uitgevoerd, waarbij we echter geen evidentie konden vinden voor een contextgevoelige visie voor zelfattitudes.