Download PDF

Patterns in life-long learning participation. A descriptive analysis using the LFS, the AES and PIAAC

Publication date: 2015-03-01
Publisher: Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen; Leuven

Author:

Lavrijsen, Jeroen
Nicaise, Ides

Abstract:

Levenslang leren is al geruime tijd een belangrijk element in het Vlaamse en Europese beleid (cf. Lissabon-strategie). Daarbij ligt de klemtoon in het bijzonder op het verhogen van de participatie aan levenslang leren (gedurende de voorafgaande maand) tot 15% van de bevolking (Pact 2020). Vlaanderen heeft dit doel voorlopig nog niet bereikt: de participatiegraad stagneert al enige jaren rond de 7%. In dit rapport vergelijken we de resultaten uit drie recente enquêtes waarin levenslang leren aan bod komt: Labour Force Survey (Enquête naar de Arbeidskrachten), Adult Education Survey en PIAAC. Een consistente vaststelling over de drie enquêtes heen is dat de participatie aan levenslang leren het hoogst ligt in de Scandinavische landen (plus Nederland). Vlaanderen bevindt zich doorgaans net onder de middenmoot. Over het algemeen komt de vastgestelde rangschikking behoorlijk goed overeen met de typologie van onderwijsregimes en welvaartsstaten die we eerder in deze onderzoekslijn hebben ontwikkeld (zie Lavrijsen, Nicaise & Poesen-Vandeputte, 2014). Deze overeenstemming kan worden verklaard vanuit het idee dat individuele beslissingen over deelname aan levenslang leren altijd worden gemaakt binnen een sociale context die die deelname minder of meer aantrekkelijk maakt. De architectuur van de welvaartstaat bepaalt mee in welke mate individuen mogelijke drempels om deel te nemen (zoals gezinsverantwoordelijkheden, een tekort aan steun van de werkgever, of een hoge kostprijs) kunnen overwinnen. Daarnaast speelt ook de kwaliteit van het initiële onderwijs een belangrijke rol, omdat goed ontwikkelde basisvaardigheden het fundament leggen voor een succesvolle latere deelname, en ook omdat het initiële onderwijs de houding t.o.v. leren (leerintentie) mee vorm geeft. Naast deze algemene vaststelling gaat het rapport ook dieper in op de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de drie enquêtes. Een aantal elementen suggereert daarbij dat levenslang leren een behoorlijk ambigu concept is, waardoor deelnamecijfers uit surveys altijd met de nodige omzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd: • De participatiegraden zoals die we vaststellen in de drie verschillende enquêtes kwamen gedeeltelijk met elkaar overeen, maar er zijn ook belangrijke verschillen. Dit heeft wellicht te maken met verschillen in de definitie van de variabelen en met de manier waarop de vragen werden geformuleerd; daarnaast speelt ook de manier waarop de enquête werd afgenomen een rol. • Het gemiddeld aantal uren dat een deelnemer aan een leeractiviteit spendeert, varieert sterk tussen de verschillende landen. In het bijzonder valt op dat Vlaamse deelnemers gemiddeld maar heel weinig uren aan hun leeractiviteiten besteden. De internationale benchmarks, geformuleerd op basis van participatiegraden, houden geen rekening met dergelijke verschillen in intensiteit: elke deelnemer wordt gelijk geregistreerd, onafhankelijk van het aantal geïnvesteerde uren. • Daarnaast analyseren we aan welke soort opleidingen respondenten deelnemen. Ook hier stellen we verschillen tussen landen vast, waarbij opvalt dat in Vlaanderen onder de noemer van het formeel leren relatief veel ‘atypische’ opleidingen werden gerapporteerd (taalcursussen, computerlessen, kunstonderwijs). • De internationale definitie van levenslang leren verwijst naar alle leeractiviteiten door volwassenen tussen 25 en 65 jaar. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat in sommige landen een aanzienlijk deel van de studenten in het hoger onderwijs hun studie pas beëindigt ná hun 25ste. Dat deze studenten mee worden geteld als ‘levenslange’ leerders vertekent de vergelijking tussen landen; in het bijzonder is ze nadelig voor Vlaanderen, waar studenten doorgaans net vrij vroeg afstuderen. • Internationaal is er vrij veel aandacht voor een verhoging van de deelname aan levenslang leren onder laaggeschoolden (die over het algemeen veel minder vaak deelnemen dan hooggeschoolden). We stellen vast dat in landen met hoge deelnamecijfers in deze groep de laaggeschoolden voor een aanzienlijk deel bestaan uit recent gearriveerde immigranten,. Dit heeft wellicht te maken met (al dan niet verplichte) taal- en inburgeringscursussen. • Kenmerken van het bedrijf en de sector waarin men is tewerkgesteld beïnvloeden de deelname aan LLL van werknemers vrij sterk; deze invloed is ongeveer even sterk als die van de landspecifieke context. • Tot slot vermelden we nog een meer fundamenteel bezwaar ten aanzien van de aanpak die het beleid aangaande levenslang leren beoordeelt op basis van een benchmarking van de participatiegraad. Een verhoging van de deelnamegraad aan levenslang leren is in feite slechts een middel om tot een meer productieve, innovatieve en sociale samenleving te komen, en geen doel op zich. De performantie van een land op dit gebied louter willen aflezen op basis van een deelnamegraad houdt echter geen rekening met de kwaliteit van de leeractiviteiten.