Download PDF

Archief- en Bibliotheekwezen in België

Publication date: 2006-01-01
Pages: 395 - 408

Author:

Böröcz, Zsuzsanna

Abstract:

Zowel in de eigentijdse als in meer recente publicaties worden telkens opnieuw twee werken vermeld die een sleutelrol spelen in de Vlaamse kerkarchitectuur na de Tweede Wereldoorlog. Het eerste project is de kapel van het Studententehuis Pius X in Heverlee (1953-1954) van de architecten Paul Felix en George Pepermans in samenwerking met de beeldhouwer Roger Bonduel en de glazenier Michel Martens. De realisatie van deze kapel luidde het réveil in van de naoorlogse kerkelijke kunst en architectuur, en bovendien gaf de herhaaldelijke samenwerking van deze kunstenaars een stimulerende impuls aan de moderne kerkenbouw in Vlaanderen. Het tweede project is de Sint-Jozefkerk in Willebroek (1962-1964) van architect Marc Dessauvage. Deze kapelaanskerk is de vertaling van Dessauvages wedstrijdontwerp voor de 1958 editie van Pro Arte Christiana, en is de geschiedenis ingegaan als dé realisatie in Vlaanderen waarin de meest vitale tendensen van de 20ste eeuwse Europese kerkenbouw tot een synthese zijn gebracht. Als gevolg van een volledige desinteresse van de woongemeenschap voor de eredienst wordt de kapel van de Pius X-Pedagogie nu als opslagruimte gebruikt - en er zijn plannen om ze te verbouwen tot woonruimtes. Deze situatie vormt voor de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen vooralsnog geen punt van discussie. Ook de Sint-Jozefkerk in Willebroek verloor stelselmatig haar geloofsgemeenschap. De kerk werd in 1995 gedesaffecteerd en voor zevenentwintig jaar in erfpacht gegeven aan het Rode Kruis. In het contract werd bepaald dat het serene karakter van het gebouw bewaard moest blijven maar de voorwaarde om niets aan het gebouw te wijzigen werd niet opgenomen. Deze twee voorbeelden zijn illustratief voor de alarmerende toestand waarin de beschermingspolitiek betreffende het naoorlogse kerkpatrimonium zich bevindt. In de beschermingspolitiek van de Afdeling Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap is de behandeling van de periode 1800-1914 pas vorig jaar afgerond en voor de daaropvolgende jaren bestaan nog geen concrete plannen. Wat betreft de kerken in neostijl moest eerst een herwaardering optreden alvorens het belang van dit historisch patrimonium ingezien werd. Een bewuste monumentenzorg is dan ook (te) laat gekomen. Dit hoeft niet te gebeuren met de kerken die na de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwd. Hoewel minder in aantal, representeren deze kerken een belangrijk deel van de cultuurgeschiedenis van België. Met occasionele subsidies blijven belangrijke monumenten verloren gaan. Er is derhalve een structurele aanpak nodig. In het verlengde van de beschermingsmethodiek van de 19de eeuwse kerken zal ik nader ingaan op hoe een databank kan opgesteld worden voor de naoorlogse kerken en hoe de context van die periode kan worden onderzocht. Hierbij is zowel de analyse van het sociologische kader, toegespitst op religie en publieke perceptie, als de uitwerking van een architectuur- en kunsthistorische methodologie onontbeerlijk. Gaat het om bescherming of om herbestemming, enkel door een interdisciplinaire methodiek kan een monument bewaard worden met al zijn betekenislagen. Dit vereist in de praktijk een permanent beheer dat zich niet alleen ontfermt over het patrimonium als materiële overblijfsel maar ook als drager van betekenis. Het is immers deze betekenis die de hedendaagse culturele waarde, de monumentwaarde bepaalt. Onderhoud en schadepreventie volstaan niet. Het gebouw moet gebruikt worden, wil men dat het monument actueel blijft. Wat betreft kerken, met hun interieurs die tegelijk een roerend, onroerend en immaterieel erfgoed vormen, is gezien de tanende kerkpraktijk en de vergrijzing van de religieuze gemeenschappen ontsluiting een basisvoorwaarde voor verantwoorde monumentenzorg die zowel conserveert als valoriseert.