Technische kengetallen in de biologische vleesveehouderij

Publication date: 2014-06-01

Author:

Goorickx, Yannik
Vicca, Jo

Keywords:

Vleesvee, biologische, kengetallen, Vlaanderen

Abstract:

In het eerste deel van deze bachelorproef werden de verschillen tussen de gangbare- en biologische vleesveehouderij kort besproken. Uit de literatuur blijkt dat er veel gelijkenissen zijn, maar door de eigenheid van het biologische productiesysteem zijn er toch enkele verschillen op te merken. Deze situeren zich vooral op vlak van fokkerij en rantsoen. Ook op vlak van afzet is er een verschil, de gangbare vleesveehouders zijn voor hun afzet vooral afhankelijk van hoeveverkoop, waardoor de accenten van hun bedrijfsvoering anders gelegd (moeten) worden. Er werden ook verschillen gemerkt op vlak van karkaskwaliteit. Zo is biologisch rundvlees rijker aan gezondheidsbevorderende voedingstoffen dan gangbaar rundvlees, vooral vanwege het grote aandeel gras in het rantsoen. Mede hierdoor is het vetgehalte in het vlees lager dan bij gangbaar vlees, en bevat het meer onverzadigde vetzuren. Dit is tevens een belangrijk verkoopsargument voor deze vleesveehouders. Uit de literatuur blijkt dat consumenten die geïnformeerd werden over de gezondheidsvoordelen van biologisch vlees sneller geneigd waren tot het aankopen ervan; zelfs tegen een hogere prijs. In het 2de deel van de literatuurstudie werden zo veel mogelijk kengetallen van de rundveerassen: Charolais, Limousin, Blonde d’Aquitaine, Maine-Anjou, Saler, Aubrac, Parthenais, Gasconne, Aberdeen Angus en Belgisch-witblauw verzameld en met elkaar vergeleken. De rode draad door die vergelijking is dat rassen die het goed doen voor vleesproductie vaak inboeten op vruchtbaarheidskenmerken; hetzelfde geldt ook omgekeerd. Hoe extensiever de rassen, hoe lager de vleesproductie, maar des te hoger ze scoren voor vruchtbaarheid. We kunnen hier spreken van een natuurlijk evenwicht. We merkten ook grote verschillen binnen de rassen zelf. Bij elk ras slaagden de beste bedrijven er in een goede vleesproductie te realiseren, zonder in te boeten aan vruchtbaarheid. Er werd ook een Exceltool ontwikkeld. Hiermee werden de zootechnische gegevens van 4 Vlaamse biologische vleesveebedrijven verzameld. Deze gegevens werden omgerekend naar technische kengetallen en op hun beurt vergeleken met de benchmarks die in de literatuur verzameld werden. Deze vergelijking is relevant aangezien beide factoren verzameld werden in een extensieve context. Uit die vergelijking blijkt dat de vleesveehouders in het algemeen goede resultaten laten optekenen. Voor vruchtbaarheid zaten ze op dezelfde lijn als de referentiewaarden, enkel de leeftijd op het moment van 1ste kalving kon op sommige bedrijven verlaagd worden. De resultaten voor groei waren divers. Één bedrijf realiseerde een groei die hoger was dan in de benchmarks, andere bedrijven scoorden gemiddeld tot matig voor groei. Hierin dienen we de definitie van groei in acht te nemen. Door gebrek aan voldoende gegevens werd enkel de levensgroei, dus tussen geboorte en slacht berekend. Deze slachtleeftijd verschilde sterk per bedrijf, van heel jong, tot heel oud; hieraan was het verschil in groeiprestaties vooral toe te schrijven. Door het ontbreken van karkasgegevens van extensief gehouden rassen hebben we de vergelijking met Vlaamse cijfers gemaakt, weliswaar met dezelfde rassen. In de veronderstelling dat de Vlaamse gegevens het resultaat waren van een intensief veehouderijsysteem, deden de biobedrijven het in verhouding toch goed. In het algemeen werden de biologische karkassen 1 of 2 SEUROP-categorieën lager ondergebracht dan de gangbare; dit is toe te schrijven aan het feit dat het biologisch vee extensiever wordt afgemest dan het gangbare Vlaamse vee.