Onderwijsresearchdagen, Date: 2009/01/27 - 2009/01/29, Location: KULeuven, België

Publication date: 2009-01-01

Author:

Vanderswalmen, Ruth
Baeyens, Dieter ; Desoete, Annemie ; Pieters, Stefanie ; Van Waelvelde, Hilde

Abstract:

1. Inleiding Ongeveer 60% van de personen met dyslexie voldoen aan de criteria voor een bijkomende diagnose (Light & DeFries, 1995; Willcutt, Pennington, Olson & DeFries, 2007). Voor Vlaanderen zijn hier echter geen cijfers voor. Er zijn een aantal uiteenlopende modellen die comorbiditeit verklaren en die ook voorspellingen doen in verband met het profiel van personen met comorbide stoornissen. In de literatuur vinden we vier hypothesen waar onderzoek rond plaats vond (Rhee, Hewitt, Corley, Willcutt, & Pennington, 2005). Een van die hypothesen is de ‘fenokopie hypothese’ die veronderstelt dat een individu met een eerste stoornis, een tweede stoornis vertoont, zonder dat de etiologische kenmerken van de tweede stoornis aanwezig zijn (Pennington, 2006). Een andere hypothese is de ‘cognitieve subtype hypothese’ die veronderstelt dat er sprake is van een ‘verzwarende ‘stoornis die de tekorten versterkt (Rhee e.a., 2005). Dit zou dus betekenen dat de comorbide groep meer problemen zal hebben dan de geïsoleerde dyslexie/dyscalculie groep. Het doel van de huidige studie is inzicht te krijgen in de prevalentie van ADHD bij jongeren met leerstoornissen. Verder wordt onderzocht of ADHD geldt als verzwarende factor voor de symptomatologie van leerstoornissen. 2. Methode 2.1 Proefgroep Er waren 28 normaalbegaafde kinderen met ADHD (22 jongens en 6 meisjes), 54 kinderen met ADHD én dyslexie (34 jongens en 20 meisjes) en 30 kinderen met ADHD én dyscalculie (17 jongens en 13 meisjes). Op het moment van het onderzoek waren alle kinderen tussen 7 jaar 6 maand en 9 jaar 6 maand. Alle kinderen met leerstoornissen scoorden hardnekkig klinisch op courant gebruikte instrumenten om dyslexie of dyscalculie na te gaan (zie 2.2.). Alle kinderen met ADHD hadden een klinische diagnose en voldeden aan de ICD10 criteria in dit verband. 2.2. Instrumenten Om ADHD-symptoomkenmerken na te gaan werd de ‘Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen’ (VvGK) (Oosterlaan, Scheres, Antrop, Roeyers, & Sergeant, 2000) afgenomen. Hierbij werd zowel de ouderversie als leerkrachtversie afgenomen. De intelligentie werd met de verkorte WISC-III nagegaan. Rekenen werd onderzocht met de Tempotest Rekenen (TTR, De Vos, 1992) en de TEDI-MATH (Grégoire e.a., 2004). Daarnaast werd de fonologische en lexicale verwerking op woordniveau nagegaan met de Klepel (Van den Bos, Spelberg, Scheepstra, & de Vries, 1994) en de Eén Minuut-Test (EMT; Brus & Voeten, 1999) en spellen gemeten met het PI-Dictee (Geelhoed & Reitsma, 1999). Het begrijpend lezen werd met de Begrijpend Leestest van Aarnoutse (1996) getest. Om de visuomotoriek na te gaan werd de VMI ( Beery, Buktenicka, & Beery, 2004) afgenomen. De grove motoriek werd getest met de Movement-ABC-2 test (Henderson & Sugden, 2007). Alle tests zijn voldoende psychometrisch onderbouwd. Resultaten In de dyslexie-steekproef voldoen 34.15% (28/82) van de deelnemers aan de symptoomkenmerken van ADHD zoals gerapporteerd door ouders en leerkracht. De dyslexie-groepen met (DYSL+) en zonder ADHD-symptomen (DYSL-) verschillen niet significant van elkaar qua geslacht en leeftijd. Het IQ is in DYSL+ (M=101.38, SD=11.82) significant hoger dan in DYSL- (M=92.92, SD=11.93) (F(1,77)=8.83, p=0.004). Beide groepen verschillen evenmin op de EMT, Klepel, begrijpend lezen en PI-dictee. Op de motorische tests (VMI, Movement ABC) worden geen significante groepsverschillen vastgesteld. Zo’n 44.07% (26/59) van de dyscalculie-steekproef vertonen symptoomkenmerken van ADHD. DYSC+ en DYSC- vertoonden geen significante verschillen voor geslacht, leeftijd en IQ. Op de TTR en Tedi-Math en op de motorische tests worden geen significante groepsverschillen gevonden. Discussie Conform eerdere onderzoeksbevindingen, tonen bovenstaande bevindingen aan dat ADHD-symptoomkenmerken verhoogd aanwezig zijn bij jongeren met dyslexie en dyscalculie. Uiteraard moeten we voorzichtig zijn met het interpreteren van de resultaten. Zo gaat het om een beperkt aantal kinderen. Bovendien zijn er ook nog andere comorbiditeitsmodellen waar vb. genetische informatie nodig is om uitspraken over te doen. Toch kunnen we voorzichtig besluiten dat tegengesteld aan de verwachtingen de comorbiditeit met ADHD-symptoomkenmerken niet gepaard gaat met verzwarende dyslexie- of dyscalculieklachten. Bij de Tedi-Math zagen we op geen enkele hoofdcategorie significante verschillen tussen de kinderen met dyscalculie en comorbide ADHD. Aldus weerleggen de huidige resultaten grotendeels de cognitieve subtype hypothese met betrekking tot ADHD en leerstoornissen Deze bevindingen hebben implicaties voor het diagnostisch proces en de aansluitende begeleiding: zo dient de diagnosticus in geval van aanmelding van dyslexie/dyscalculie alert te blijven voor de aanwezigheid van ADHD-symptoomkenmerken waarna een (kinderpsychiatrische) doorverwijzing wenselijk kan zijn. Hoewel ADHD niet als een verzwarende factor fungeert voor dyslexie of dyscalculie zal de stoornis alsnog verrekend moeten worden in het begeleidingsproces van deze leerstoornissen: we overlopen een reeks interventies om de korte aandachtspanne, de snelle afleidbaarheid en het impulsief gedrag een plaats te geven in de begeleiding/therapie.