Maternal antenatal orientations and mental health in pregnant and postpartum women

Publication date: 2009-10-30

Author:

van Bussel, Johan
Demyttenaere, Koen ; Spitz, Bernard

Abstract:

De transitie naar het moederschap is een complexe periode van biologische, psychologische en sociale veranderingen. De emoties, cognities en gedragingen van zwangere en postpartale vrouwen zijn daarom moeilijk te vatten in eenvoudige en samenhangende modellen. Desalniettemin beschrijft Raphael-Leff (2005), op basis van de psychoanalytische literatuur, haar klinische praktijk en kleinschalig kwalitatief onderzoek, vier clusters van emotionele, cognitieve en gedragsmatige expressies van onderliggende specifieke intrapsychische processen. In Hoofdstuk 1 van dit proefschrift beschrijven we de theorieën en bevindingen relevant voor het begrijpen van Raphael-Leff’s werk, en geven we een gedetailleerde beschrijving van de vier maternale oriëntaties (de Facilitator, de Regulator, de Reciprocator en de Bipolaire of Confligerende oriëntatie) die we hier slechts kort beschrijven. Vrouwen die naar de Facilitator oriëntatie neigen voelen zich tijdens de zwangerschap en het postpartum doorgaans emotioneel verrijkt. De Facilitator laat zich in deze transitie dan ook volledig door de natuur leiden en tracht zich aan het ritme en de noden van de baby aan te passen. De Regulator benadert het moederschap eerder met een zekere afstandelijkheid. De zwangerschap en het verzorgen van de baby bedreigen voor haar immers een deel van haar persoonlijkheid en levensstijl waaruit ze veel voldoening haalt. In tegenstelling tot de Facilitator, tracht de Regulator dan ook haar gewone leven verder te zetten en verwacht ze dat de baby zich aan haar zal aanpassen. De Reciprocator is zich van bij het begin van haar zwangerschap bewust van haar ambivalentie met betrekking tot haar toestand: overgelukkig zwanger te zijn, maar evenzeer bezorgd omdat de zwangerschap onomkeerbare veranderingen in haar persoonlijke en sociale leven inzet. Kenmerkend voor deze moeders is de empathie, eerder dan identificatie en symbiose (Facilitator) of onthechting en socialisatie (Regulator). De Bipolaire moeder komt, in tegenstelling tot de Reciprocator moeder, niet tot een positieve integratie van de ambivalente gevoelens die de zwangerschap en het moederschap oproepen. In deze doctoraatsstudie beogen we een onderzoek naar de validiteit van het zwangerschapsspecifieke construct van maternale antenatale oriëntaties, en onderzoeken we de meerwaarde ervan voor het onderzoek naar de geestelijke gezondheid van zwangere en postpartale vrouwen. In Hoofdstuk 2 gaan we daarom na of zwangere vrouwen op een betrouwbare en valide wijze maternale oriëntatie gedifferentieerd kunnen worden. Daartoe onderzochten we de betrouwbaarheid, stabiliteit en construct validiteit van de Facilitator schaal en de Regulator schaal van Raphael-Leff’s recentste meetinstrument: de Placental Paradigm Questionnaire (PPQ: Raphael-Leff, 2005). De interne consistentie van beide de schalen haalde, na itemreductie, een aanvaardbaar niveau. Een zwakke negatieve correlatie werd gevonden tussen beide schalen. Verder bleek de Facilitator schaal, vergeleken met de Regulator schaal, stabieler over het tweede en derde zwangerschapstrimester. Tevens werd de construct validiteit van de Facilitator schaal, en in mindere mate die van de Regulator schaal, ondersteund op basis van de correlaties met de Maternal Fetal Attachment Scale. Op basis van eerder onderzoek werden de scores op de twee continue schalen in een nominale variabele omgezet dat de vier hoger beschreven oriëntaties representeerde. De frequentieverdeling van deze maternale antenatale oriëntaties bleek slechts matig stabiel te zijn. De frequentieverdeling op basis van het nominale model in het derde trimester was vergelijkbaar met de frequentieverdelingen gevonden in andere studies. Tenslotte werd aangetoond dat primigravida en een geplande zwangerschap vaker met de Facilitator oriëntatie geassocieerd werden dan met een van de andere oriëntaties. Vrouwen met een voorgaande miskraam werden vaker met de Reciprocator oriëntatie geassocieerd. Hoofdstuk 3 beschrijft een studie naar de convergentie dan wel divergentie tussen het zwangerschapsspecifieke construct van maternale oriëntaties en de klassieke en generalistische constructen van persoonlijkheidstrekken (NEO-Five Factor Inventory), copingstijlen (Utrecht Coping Lijst) en gehechtheid (Relationship Questionnaire). Deze studie onderzocht in wezen ook de intrapersoonlijke determinanten van de maternale antenatale oriëntaties. Onze gegevens tonen aan dat het zwangerschapsspecifieke construct van maternale oriëntaties voor het grootste deel onafhankelijk is van de klassieke en generalistische constructen. De weinige associaties die gevonden werden waren eerder zwak maar ondersteunden wel inhoudelijk het construct van de maternale oriëntaties. De hoofdstukken 4 en 5 beschrijven studies naar de predictieve waarde van de maternale antenatale oriëntaties voor de verschillen in depressieve (Hoofdstuk 4) en angst (Hoofdstuk 5) symptomatologie tijdens de zwangerschap en het postpartum. Deze studies tonen aan dat, in aanvulling van de reeds goed gedocumenteerde predictoren (Neuroticisme, Extraversie, Depressieve coping), het model van maternale oriëntaties ook een beperkt maar significant deel van de variantie in maternale distress verklaart. Regulators, bijvoorbeeld, rapporteren hogere waarden voor zowel depressieve symptomatologie (Edinburgh Postnatal Depression Scale en Hospital Depression Scale) als voor maternale angst (zowel voor gegeneraliseerde angst - Hospital Anxiety Scale - als voor zwangerschap gerelateerde angsten - Pregnancy Related Anxiety Questionnaire). Facilitators daarentegen, vrezen voornamelijk de separatie met hun kind (Maternal Separation Anxiety Scale). Verder beschermde het idealisatie mechanisme van de Facilitator niet voor toegenomen depressieve symptomatologie en gegeneraliseerde angst. Bij deze bevindingen dienen we te benadrukken dat, als andere intrapsychische en sociodemografische variabelen in acht genomen worden, de maternale oriëntatie slechts voor een beperkt aandeel de variantie in de depressieve en angst symptomatologie verklaard. Hoofdstuk 6 beschrijft een studie naar de predictieve waarde van de maternale antenatale oriëntaties voor de verschillen in verwachtingen en ervaringen met betrekking tot de obstetrische outcome (inductie, episiotomie, analgetica, ... ). Aangetoond werd dat Facilitators, vergeleken met Regulators, meer intrapartale gevoelens van voldoening en minder gevoelens van distress verwachten. Na de bevalling rapporteerden Facilitators ook effectief meer intrapartale gevoelens van voldoening en minder gevoelens van distress. In één situatie echter, werd een interessant interactie-effect (modererend) gevonden. In overeenstemming met de klinische bevindingen van Raphael-Leff rapporteerden primipare Facilitators na een geassisteerde bevalling minder intrapartale gevoelens van voldoening dan na een spontane bevalling. Hoewel deze studie empirische evidentie biedt voor de klinische bevindingen van Raphael-Leff, dient te worden opgemerkt dat de variantie in de beleving van arbeid en bevalling voornamelijk door de obstetrische outcome en de maternale verwachtingen werd bepaald. In Hoofdstuk 7 van dit proefschrift worden de belangrijkste bevindingen van dit doctoraatsonderzoek samengevat. Tevens worden de beperkingen van dit onderzoek besproken en suggesties voor verder onderzoek aangereikt. Ook werden de klinische implicaties van dit onderzoek besproken. Algemeen kunnen we stellen dat Raphael-Leff een waardevolle onafhankelijke variabele is in het onderzoek naar de mentale gezondheid van zwangere en postpartale vrouwen. Toch is er ook meer onderzoek nodig naar de validiteit en de operationalisatie van de maternale oriëntaties. Klinisch biedt het model een geschikte basis om de emoties, cognities en gedragingen van aanstaande en nieuwe moeders bespreekbaar te maken, zowel in de eerstelijnszorg als in een gespecialiseerde psychotherapeutische context.